Geboren na de naoorlogse babyboom generatie die alles, alles overhoop gooide.
Woodstock, hippies: het pad waar leek dat je alleen kon leven van liefde en de wind.
Boven alles jezelf kunnen zijn.
Oh, wat droomde ik er daarvan.
Gesubsidieerde wind, kind, hoor ik nog mijn vader zeggen, wordt eens wakker.
Binnen een klein (christelijk) gezin groeide ik op.
Duidelijk, met fatsoen en met regels.
Er werd niet gedroomd.
Er werd gewerkt.
Een keer per jaar op vakantie, kamperen.
Van gordels op de achterbank had nog nooit iemand gehoord.
Mijn moeder las de kaart en leerde Franse/ Spaanse zinnen uit het boekje Hoe & Wat in het…
En langzaam kwam in dit gezin de grote boze wereld steeds meer op hen af.
De ene verandering volgend op de andere.
Oliecrisis, autoloze zondag, heroïne verslavingen, blowing in de wind van Dylan in de kerk
Tot dat de bom valt.
En ik? Ik bleef dromen van een ander leven.
Boven alles jezelf kunnen zijn.
Nu is uitbreken gemakkelijker als de grenzen niet meer zo worden bewaakt.
De stad lonkte, ik vertrok.
Aangetrokken door de onbekende dingen van het leven, in plaats van de bekende.
Het waren niet altijd de keuzes waarbij mijn ouders zich goed voelde.
Maar het waren mijn keuzes.
Ik trok India jurken aan, verfde mijn haar met henna, stopte met studie, ging werken, demonstreerde tegen kruisraketten.
Lifte door Europa, trouwde zonder witte bruidsjurk, en uiteindelijk vertrok ik naar Afrika.
De allergrootse erfenis van de hippie tijd met mij meedragend tot op de dag van vandaag.
Het ideaal van authenticiteit.
Ik ben een jaren zestig kind