De Fransen zijn dol op hun taal.
En ik ook.
Logisch,
want Frans klinkt als een zwoele jazzclub voor de oren.
Zangerig, poëtisch—alsof elke zin een mini-liedje is.
Mijn liefde voor het Frans begon ooit op de middelbare school.
Daar stond mijn leraar Frans,met een lichte weemoed in zijn stem,die ons de taal op zijn eigen, onnavolgbare manier bijbracht.
Het Franse chanson was zijn geheime wapen.
En het werkte, want toen hij Nantes van Barbara opzette,was ik verloren.
Misschien niet hét beste chanson ooit (Barbara’s stem had iets schurends, iets ruws),
maar toch,
het greep me vast.
Ik luisterde en luisterde opnieuw, gewapend met een mini-woordenboekje en cassettebandjes.
Langzaam begon ik de verhalen te horen.
Want chansons zijn geen liedjes, maar werelden, gevangen in enkele minuten.
“En France, les poètes ne meurent jamais.”
Oftewel: dichters sterven nooit.
Dat voel je.
Dat merk je, op de meest onverwachte momenten.
Sommige teksten blijven hangen,
als een parfum dat aan een oude jas blijft kleven.
Neem Il est cinq heures, Paris s’éveille van Jacques Dutronc—het lied over Parijs in de vroege morgen.
Of Nathalie van Gilbert Bécaud,
waarin een Franse zanger en een Russische gids elkaar treffen in tijden van politieke afstand.
Het mooiste chanson?
Op dit moment: Mistral Gagnant.
In tegenstelling tot veel Fransen kende ik het niet.
Eigenlijk gaat het over weinig:een bankje, wat praten in de regen.
En toch, het raakt aan iets dat niet goed in woorden te vatten is:
het alledaagse, dat zich verschuilt in alles wat we doen en zeggen,
wordt plotseling iets groots.
Mijn leraar Frans had gelijk:
muziek helpt je de ritmes en zuchten van een vreemde taal te voelen..
En dus nu, aan de vooravond van mijn nieuwe avontuur—Engelse les geven aan Fransen—
luister ik naar dat ene Engelse lied dat hetzelfde, dat ongrijpbare, zou kunnen vangen.
Een ballade die,
net als een chanson, zo poëtisch is dat je je afvraagt of het eigenlijk wel een song is.